Sonar is de enige effectieve manier waarop men een onderwater zoekactie kan ondernemen. Het is afhankelijk van geluidssignalen die terugkaatsen van objecten in het water en een retoursignaal geven dat dan kan worden geïnterpreteerd.
In het bijzonder kan sonar objecten waarnemen die een andere dichtheid hebben dan die van water. De kanten van het loch weerkaatsen de sonar krachtig terwijl het slibrijke lochbed een zwakkere weerkaatsing veroorzaakt.
Lucht weerkaatst heel krachtig terwijl lichamen van bijna dezelfde dichtheid als het water een zwakke weerkaatsing geven. Als we met sonar naar levende wezens zoeken, zijn het de longen van een zoogdier of reptiel, of de zwemblaas bij een vis die het grootste deel van de weerkaatsing vormen.
Met sonar is het niet mogelijk om te zien hoe groot een object is, alleen hoe sterk de weerkaatsing is. Misschien denken mensen dat die twee hetzelfde zijn maar dat is niet het geval. Bijvoorbeeld, een man die door een straal zwemt met een aqualong toont een heel krachtige weerkaatsing maar het zijn de aqualong en de lucht in het masker en het duikpak dat het grootste deel van de stralen terugkaatsen.
Toen 1987 Operatie Deepscan drie hele krachtige contacten aangaf, was het niet mogelijk om een grootte aan te geven omdat verschillende dieren verschillende contactsterktes hebben. Een paling, bijvoorbeeld, heeft geen luchtzak dus zou enorm groot moeten zijn om zelfs gezien te worden op de sonar.
Ervaren gebruikers van sonar kunnen de grootte van objecten inschatten op de basis van eerdere ervaringen en Darrell Lowrance van Operation Deepscan schatte dat hun krachtigste contact groter was dan een haai maar kleiner dan een walvis.
Ik weet zeker dat wij het allemaal bijzonder leuk zouden vinden als Nessie binnen dat bereik was.